Het was op 16 november 2003, dat ik samen met Phillip Dikland tijdens onze speurtochten naar restanten van plantages in Suriname, in dit geval de plantage Hazard te Nickerie bezochten. Waren we verrast door het tegenkomen van de restanten van een beddensysteem waarop suikerriet gestaan heeft, van de suikerpersen, stoomketels, pontons e.d., tot onze grote verassing troffen wij een graf aan.Een ongeschonden graf met het opschrift: Louise Wilhelmina Gummels-Juda, 9 juli 1884 – 17 februari 1919, R.I.P.Wie is de persoon die daar begraven ligt? In Nickerie kon niemand ons dat zeggen, maar het antwoord kwam onverwacht toen ik in contact kwam met de 92-jarige tante S.
Op dinsdag 5 april 2005, meer dan een jaar na mijn bezoek aan Hazard, bezocht ik tante S. thuis, te Paramaribo Noord. Tante S, niet te verwarren met tante S van “Rayman is Laat”. Ik mag van tante S haar volledige naam niet vermelden en geen recente foto in de krant plaatsen, wat ik jammer vind. Wel eentje van 1926 in gezelschap van anderen als zij op een muilezel van de plantage zit, echter mag ik niet aangeven wie van de drie dames tante S is. Het was tegen 4.30 uur in de middag dat ik bij haar thuis aankwam. Ik werd vergezeld door mijn vrouw G.Donk-Bipat, wat achteraf een goede keus bleek te zijn. Het gesprek met de vriendelijke tante S., verliep daardoor zeer vlot, zij voelde zich op haar gemak en wij werden al gauw familie van elkaar. Had ik haar alleen bezocht; wij zouden beiden misschien wat terughoudend zijn geweest. Toen wij bij de poort stonden, kwam zij van achter de voordeur te voorschijn om ons te ontvangen. Zij wachtte mij al op, was keurig en in stijl gekleed en maakte een warme en lieve indruk. Nadat wij op haar balkon, tussen de vele planten plaats hadden genomen, ze heeft een keurige tuin, werd het ijs gebroken. Dit gebeurde door te praten over de familie Donk die zij van Nickerie kende, de relatie met de familie de Miranda, de link met de familie Abrahams en Duim en de relatie met het Jodendom. Maar uiteindelijk kwamen wij bij het moment, dat zij zou vertellen over het graf en de plantage Hazard waar zij voor een groot deel is opgebracht. Met haar voor een vrouw van boven de negentig nog heldere stem, begon zij: “ Mijn moeder is op de plantage Katwijk te Commewijne geboren. Mijn grootmoeder was een slavin en mijn grootvader de plantage-eigenaar, een jood. Mijn oma heette omdat zij een slavin was, Carolina. Tijdens de afschaffing van de slavernij, was zij al op Katwijk. Zij was toen 19 jaar oud. Toen werd haar naam veranderd in Judith Hardt, let wel met dt”, benadrukt tante. En ik dacht altijd dat die oude jood, een jonge zwarte vrouw als echtgenote had genomen. “Maar neen hoor, hij was net zes jaren ouder , dus 25 jaar. Het moest dus “ true love” zijn geweest, anders kan ik het niet verklaren”. Bij dit laatste moest tante even lachen en wij met haar ,omdat het zo spontaan en in het engels eruit kwam. Het gaf het geheel een leuk tintje. Soms zou je denken dat oude mensen oud en bekrompen zijn. Maar nee, onze tante logenstraft die gedachte. Op haar leeftijd denkt zij nog jong, fris , vrij en helder. Nadat wij bij gekomen zijn van de korte spontane onderbreking, het lachen, vervolgde zij:” Mijn grootvader heette Henrie Juda. Mijn moeder, Louise , groeide net als de andere kinderen van mijn grootouders niet op in Katwijk, maar werden opgevangen door de dames Lobato aan de Wagenwegstraat te Paramaribo. Er was een minister Lobato geweest ,waar ook de jongens Spence zijn opgegroeid”. Zij maakt hier de eerste link met Nickerie. De familie Spence is vooral van Nickerie bekend .” Mijn grootvader Juda is gestorven toen mijn moeder 11 jaar oud was. Op latere leeftijd heeft mijn moeder mijn vader, George Nicolaas Gummels, leren kennen toen hij opzichter was op de plantage Hazard in Nickerie. Toen hij mijn moeder trouwde is hij vandaar gegaan om te werken op de plantage Zoelen in Commewijne. Maar na mijn geboorte in de maand oktober, is hij terug gegaan naar de plantage Hazard, waar hij toen hoofdopzichter werd. Na mij kregen zij nog drie kinderen die allemaal op Hazard zijn geboren. De jongste, dat was heel typisch, moest geboren worden en daarvoor was de voedvrouw al vanaf Nw.Nickerie afgereisd. Dat gebeurde met de roeiboot en met het getij. Maar na ruim een week verblijf op de plantage kwam het kind niet. Dus de voedvrouw, ik dacht dat zij Boyte of Boyle moest heten, moest naar een feest of zo en vertrok. Zij had waarschijnlijk maar net Nw.Nickerie bereikt, toen het kind zich aanmeldde. Toen heeft de oppasser, mister George August Harte, de bevalling geleid en kreeg mijn broer als tweede naam de naam August. Mijn moeder is vijf maanden later gestorven aan Spaanse griep. Ik woonde toen al in de stad omdat ik naar school moest. Dat kon in Nw.Nickerie niet. Er was geen wegverbinding. Met de roeiboot duurde de tocht uren en je was zo als eerder gezegd, afhankelijk van het getij. Ik bleef dus in de stad waar mijn moeder bij dezelfde mensen in de stad is geweest, de familie Lobato. Maar elke vakantie gingen wij naar de plantage, daar was ons huis. Zes maanden na de dood van mijn moeder is mijn vader directeur geworden van de plantage Hazard door meneer Linch te vervangen. Dat was dus in 1919. Omstreeks 1930 werd hij overgeplaatst naar de plantage Waterloo die vlakbij Hazard ligt. De fabriek te Hazard werd gesloten en alle riet werd toen centraal op Waterloo gemalen. De plantages Hazard, Waterloo en Nursery kwamen in handen van dezelfde eigenaar. De suikerprijs ging die tijd erg omlaag”.
Plantage Hazard
De plantage, ik heb dat van Phillip Dikland begrepen, werd omstreeks 1821 in gebruik genomen. Hazard was in die tijd nog een koffieplantage en is later overgegaan tot het verbouwen van suikerriet. Over de eerste eigenaar van de plantage is niet veel bekend. In 1814, tijdens het Engelse tussenbestuur, was hij reeds in Suriname en legde een kostgrond aan de Nickerierivier aan. Niet Hazard, die heeft Herbert pas later verworven. Toen de latere eigenaar James Balfour in 1841 kwam te overlijden, kreeg zijn erfgenaam Robert Kirke de plantage voor lange tijd in bezit. Hij is het die de plantage omzette van koffieplantage naar suikerplantage. In 1859 was Hazard een moderne suikerplantage, voorzien van vacuümpannen en centrifugale toestellen. In 1880 schakelde Hazard evenals de plantage Waterloo over op contractarbeid. Tien jaren later werd de plantage Nursery aangekocht en de drie aaneengesloten plantages vormden feitelijk een groot bedrijf.In totaal werden 2187 Brits-Indische contractanten geworven ( 1880-1916) en 3033 Javanen (1901-1929).
Ten gevolge van de wereldcrisis van de dertiger jaren van de 20e eeuw kwamen de Surinaamse suikerondernemingen in ernstige problemen. In 1932 moest Hazard de deuren sluiten. Wat nog van de glorie van Hazard getuigt, is een park van oude bomen, waar vlakbij het plantagehuis heeft gestaan. De restanten van de stoommachine en van een suikerpers van 1906.
Tante S kan nog levendig vertellen hoe het leven op de plantage eruit zag. Het stemt prettig, nog uit de mond van deze nog in levenzijde bewoonster, de dingen van alle dag van de plantage te vernemen. In geniet daarom met volle teugen van haar verhaal als zij vertelt:” Mijn vader was zoals u weet directeur op de plantage geworden. Hij stond elke dag vroeg op, om op half zes in de morgen met alle opzichters en voorlieden bij elkaar te komen. Op de plantages had je vaak naast de directeurswoning een bijgebouw met een eigen trap en kantoor. Hij kwam daar met de mensen bijeen om over het werk van de dag te praten. Nadat het werk besproken was mochten deze opzichters en voorlieden even naar huis tegen half zeven, waarschijnlijk voor hun ontbijt. Om zeven uur ’s morgens, moesten zij dan op het werk verschijnen. Op de ruggen van muilezels gingen zij dan naar het veld. Mijn vader kwam tegen elf uur in de morgen thuis en begaf zich naar zijn kantoor voor het doen van schrijfwerk. Dat moest, omdat de eigenaren van de plantage in Schotland van dag tot dag geïnformeerd moesten worden over de gang van zaken op de plantage. Daarna ging hij weer in het veld om tegen vijf uur terug te keren. Op de zaterdag tegen een uur in de middag vond de uitbetaling van de contractarbeiders en andere werkers plaats. Tegen die tijd werd de bel van de plantage geluid, als teken dat het moment voor het uitbetalen was aangebroken. Op Hazard was het bij de fabriek.
Een keer per week kwam de dokter op de plantage om de zieken medisch te behandelen. Wie echt naar de dokter moest, die ging dan. Ik denk dat het telkens op de donderdag moest zijn geweest. Ook dan werd de bel geluid om aan te geven dat de dokter er was voor de zieken. De plantage had wel een eigen ziekenhuis waar een oppasser dienst deed. Het oude ziekenhuis heb ik niet gekend. Het nieuwe lag ten zuidoosten van de fabriek. De fundamenten van het ziekenhuis liggen er nog. Om de zes maanden werd er gemalen”. Ik onderbreek tante S even, omdat ik als kleine jongen op de plantage Marienburg had meegemaakt dat in de fabriek zo goed als dagelijks werd gemalen. Waarschijnlijk vanwege de grote arealen en beschikbare riet. Tante verzekerde mij dat het malen om de zes maanden op Hazard geschiedde vanwege de beschikbare hoeveelheid riet. “ Er werd wel continu gewerkt, de aanplanten aanleggen en verzorgen, maar er werd niet continu riet vermalen. Net als op de andere suikerplantages werd het veld, voor de rietkap aanving, in brand gestoken. Dit werd gedaan om het ongedierte, bijvoorbeeld de slangen uit het riet te verdrijven. Daarnaast verbrandde een groot deel van de stengels, waardoor de rietkap werd vergemakkelijkt. De velden in brand zien was een ware happening. Veel rookontwikkeling, veel as deeltjes van de stengels die ver de lucht ingingen en het knetterende geluid van het verbranden van de bladeren. Wanneer dat werd gedaan op de rietvelden de Waterloo, die lagen dichtbij Nw.Nickerie, moesten de bewoners van hun ramen sluiten om al het rondvliegend materiaal buiten het huis te houden. Op Hazard, Nursey en Waterloo had je speciale transportkanalen, waarlangs het riet, in kleine pontons voortgetrokken door muilezels, naar de fabriek werd getransporteerd. Op Marienburg had je een spoorsysteem met stoomtreintjes, maar dat was voor een kleine plantage te kostbaar. Op Hazard waren er genoeg muilezels. Een muilezel mocht een keer gaan en komen. Het beest ging dan naar de stal om te rusten, terwijl andere ezels naar het veld gingen, om de pontons met riet te halen. Een muilezel mocht maar vier pontons voorttrekken. Af en toe werd er een tractor ingezet voor dit werk. Maar dat werd niet vaak gedaan, omdat de damwanden van de kanalen werden beschadigd. Die trok dan acht pontons, niet meer, want dan slingerden de pontons van links naar rechts. Het malen van riet gebeurde ongeveer zes weken aaneen. Dan werd de fabriek met veel tam- tam gesloten. Zolang de fabriek werkte hadden wij elektrisch licht. Daarna moesten wij het doen met de cocolampoes. Waterloo had later wel een licht- motor. Die verschafte licht tot tien uur ’s avonds. Dan moest je weer overschakelen op de cocolampoe”. Tante S onderbreekt haar verhaal om mij te vragen wat ik nog meer wil weten. Natuurlijk wilde ik hangende aan haar lippen, alles weten. Ik vraag haar daarom het een en ander over de immigranten te vertellen, wat ze graag deed .” De hindostanen heb ik meegemaakt, maar niet hoe ze aankwamen op de plantage. Maar de javanen wel. Onder de hindostanen had je veel voorlieden. Sommige waren sluiswachters. Voor de fabriek, de panboilers,die waren allemaal Guyanesen van creoolse afkomst. Deze hadden veel ervaring m.b.t. de suikerproductie. Zij maakten ook de pontons. Ze kwamen o.a. uit Berbice. Ook nakomelingen van de slaven die uit de Engelse gebieden kwamen zouden er geweest moeten zijn. In het begin werd veel met de hand gedaan op Hazard. Het scheppen van suiker in zakken geschiedde ook met de hand. Het inladen en uitladen van de pontons gebeurde met de hand. Later kwamen er hijskranen op de plantages”. Tante geeft mij een beeld hoe de bewoning van de plantage eruit zou hebben gezien. Volgens haar komt wat de buitenkant betreft, de directeurswoning van de plantage Alliance overeen met die van Hazard.
Van de vele feesten die op de plantage werden gehouden, kan tante zich voor al de Tadjavieringen goed herinneren. “ Ze maakten een bouwsel van papier dat dan werd gedragen naar de rivier. Ze kwamen dan eerst bij ons thuis. Er werd flink gedanst. Mijn ouders moesten dan wat geld, een bijdrage geven. Het bouwsel werd daarna in de rivier te water gelaten”.
Van tante S verneem ik nog meer. Te veel voor een artikel. In een volgend artikel zal ik u meer over de plantages Hazard en Waterloo vertellen, zoals ik die van haar heb gekregen. Haar verhaal is boeiend. Van de staf van de Plantage Waterloo en Hazard gaf ze mij een foto met 19 heren daarop, van wie zij nog alle namen kent. Hoewel mevrouw Louise Wilhelmina Gummels-Juda vroeg is gestorven, mogen wij blij zijn dat tante S nog in ons midden is.
K.R.Donk, 25 april 2005