In deel 1 van het artikel “ De slag op de plantage Waterloo”, heeft u kennis gemaakt met Ponimen en zijn “ gouden kistje”. Amir sankar was de eigenaar van de plantage, dus verantwoordelijk voor de leef- en werkomstandigheden. Maar was hij een slecht mens? Was hij eveneens het slachtoffer, door niet mee te kunnen gaan met de veranderingen van die tijd? Zoals elke plantage, kende ook Waterloo vreemde verschijnselen. Maar de belangrijkste vraag blijft: Hoe verliep de strijd op Waterloo?
Met Paigam brak de hel los
Om een beeld te krijgen van de toenmalige eigenaar van de plantage Waterloo, Amir Sankar, die zelf op Waterloo woonde, bezoek ik Jusuf Ali Santoe. Hij woont te Binnenweg Paradise. Hij is geboren op 5 april 1930 en is getrouwd met Mariam Santoe-Amir. Hij heeft jaren op de plantage gewerkt, is daar geboren en kan zich alles nog heel goed herinneren.
“ Het leven op de plantage had een gemoedelijke sfeer. In feite waren de mensen met heel weinig tevreden. Er werd niet veel verdiend, maar met heel weinig geld kon men aan de basisartikelen komen. De meeste mensen werkten voor ongeveer 20 centen per uur en verdienden tussen de twaalf en twintig gulden per week. Daarmee kocht men spijsolie, aardappelen, zout, blom e.d. Vis kon je op de plantage en in de omgeving vinden, terwijl een moestuintje voor groente zorgde. Op bepaalde feestdagen of op de zondag, werden er voetbalwedstrijden en cricketwedstrijden georganiseerd op de plantage. Die trokken veel publiek. De mensen uit
Nieuw Nickerie en de omliggende polders kwamen dan meegenieten. Op de javaanse feesten, werd gamalangmuziek gespeeld. Voor een geringe bijdrage kon je dan dansen met de danseres. Dat deden de heren graag, vooral als hun vrouw er niet bij was.Tegen eind van het jaar, organiseerde Amir sankar de zogenaamde beggarday, de dag van de armen( bedelaren). Twee stieren, schapen en geiten werden geslacht. Aan huis bij de Big House werd dan gekookt. De arbeiders die op de plantage woonden konden dan naar hartelust eten. Er was dan genoeg rijst, dhaal, pompoen, boulanger en vlees. De mannen kregen elk een kan rum en de vrouwen namen wat suiker mee naar huis.Dat waren de goede momenten. Sommigen zeggen daarom, dat Sankar niet slecht was. Maar zijn vrouw, had een scherpe tong. Ze werd daarom gevreesd, evenals haar broer mister Chan. Je moest bij haar niet in ongenade vallen. Er wordt gezegd, dat vooral om hen, Sankar de kleine verhoging niet gaf. De plantage ging verloren.
Sankar was in de jaren rond 1930 een kleine handelaar die goederen, o.a. blom, uien, juttenzakken, uit Guyana in Nickerie verkocht. Hij had een winkeltje vlak naast het Julianatheater aan de Gouverneurstraat. Een zekere Samlal, die woonde op de voormalige plantage Paradise te Nickerie, een van de rijkste hindostanen van Nickerie toen, heeft hem geholpen de plantage in 1934 te kopen. Maar na dertig jaren de plantage in zijn bezit te hebben gehad, wilden de arbeiders, vooral de jongeren, een loon die bij de tijd paste. Vooral na de hindostaanse film Paigam te hebben gezien, brak de hel los. Onder leiding van Rannie Brown, de voorzitter van de Nickerie Werknemers Unie, werd er strijd geleverd tegen uitbuiting. Wij vroegen om lotsverbetering en erkenning van vakbondsrechten”.
Ali Sewrutton die mij bracht naar Jusuf Ali Santoe wijst erop, dat Sankar zich had gedragen zoals dat gangbaar was in de koloniale tijd. Hij kocht niet alleen de fabriek en de velden, maar ook de mensen en hun kinderen. Wat de koloniale overheid had moeten doen, had hij op zich genomen. Hoe gebrekkig ook, hij zorgde voor de medische verzorging, behuizing, licht en water. Wat heeft de koloniale overheid gedaan met de plantage toen Sankar vertrok? Wat heeft de koloniale overheid met Mariënburg gedaan toen zij de plantage in handen kreeg? “Niets”, zegt Ali. Vooral op Waterloo werden de mensen aan hun lot overgelaten. De plantage werd tot de laatste steen onder het toeziende oog van de overheid en haar vertegenwoordiging in het district leeg geroofd. Er voltrok zich een historische misdaad. Niemand heeft toen ingegrepen.
Geen cent meer
Ik ga met Sewrutton een huis verder naar de broer van Jusuf, Roshan Santoe, geboren op 9 augustus 1942. Hij bevestigt het verhaal van Jusuf, maar geeft wat aanvullingen. “ Het was slavenwerk op de plantage. De lonen waren erg laag, lange werktijden werden gemaakt, overuren werden niet uitbetaald. Onze ouders waren tevreden met een bordje rijst, maar de jongeren wilden rechtvaardigheid, meer menselijkheid. Hoe zou een feodaal systeem zich nog in de jaren zeventig en tot heden kunnen handhaven? Mijn vader Karamat Santoe was smid op de plantage. Met blaasbalk en steenkool en ijzer kon hij wonderen verrichten. Had hij geleerd van de blanken uit Engeland, de toenmalige plantage eigenaren. Sankar hield van mijn vader. Hij kon zich niet voorstellen dat wij, de kinderen van Karamat, opkwamen voor een beter leven. Wij waren niet ondankbaar, maar wilden geen slaven zijn.De film Paigam maakte echt onze ogen open. Aslam Santoe, Matto Santoe, Hoesmad Santoe en Sjako Santoe begonnen met anderen strijd te leveren. In 1961 kregen Aslam, Matto en Hoesmad ontslag. Hoewel zij op de plantage zijn opgegroeid, moesten zij de plantage verlaten. Ook ik moest hetzelfde lot ondergaan. De strijd was hard. Mister Chan zei:” Al breekt de plantage, jullie krijgen geen cent meer”.
Mevrouw Sankar was geen makkie. ’ s Morgens vroeg kregen de leidinggevenden van de plantage ten huize van Sankar de werkopdrachten. Zij gaf ook de opdrachten en instructies. Ik heb zelf meegemaakt, dat zij gewoon een van de mannen een klap in het gezicht gaf, omdat zij ontevreden was. Zulke zaken hebben zich vele malen herhaald.Voor ons de jongeren, was de maat vol”.Met een bloedend hart hebben vele strijders de plantage gedwongen moeten verlaten. Ik denk dat de familie Sankar ook met veel pijn de plantage heeft moeten prijsgeven. Sankar was door de plantage miljonair geworden. Hij was al op leeftijd, hij kon niet meegaan met de tijd. Dat was doorslaggevend. De totale vernietiging van de suikerplantage werd ingeluid.
No balls at all
De plantage heeft vele vreemde verschijnselen verkend. Roshan Santoe vertelt:” Volgens mijn vader was het laat in de avond. Hij had met een andere arbeider tot 1 uur in de nacht in de fabriek gewerkt. Zij gingen naar huis en waren op de derde brug voordat je de weg kreeg die liep naar de begraafplaats. Zijn vriend hield hem op de brug vast en zei:” Kijk daar”. Het was een Jorkabérie, dat net langs trok. Een stoet mensen in het wit gekleed, trok achter een lijkenwagen voorbij.Dan is het verhaal bekend van de man, die zonder hoofd ronddoolt op de plantage. De geest van de man, die vermoord was nabij de eerste brug. Zijn belagers hadden hem onthoofd.Ponimen verltelde mij over een zekere Dadja, die de kracht bezat om elke vrouw van de plantage te kunnen bezitten, indien hij dat wilde. Ook dat er vooral vampieren, asemma’s, waren.In de barakken, die stonden in het gebied dat de Kasba werd genoemd, woonden arbeiders uit Haïti en Guyana. Zij hadden hun geheime krachten.
“ No bals attal”, zo stond hij bekend, van no balls at all. Had hij geen ballen? Hij speelde het spel met de duivel tegen 12 uur ’s avonds. Onder de bamboeboom in het veld achter de Big House, werd dan plaats genomen. Tegen middernacht vielen er “ bamboezaden” omlaag. Probeerde hij die te vangen, dan werden zijn handen door de klauwen van de duivel opengereten. Uit de schrammen vloeide bloed.Hij kon ook de doden uit hun graf doen opstaan. Ponimen vertelt:” Toen de grond begon te schudden, renden ik en mijn vrienden weg. Wij lieten hem alleen bij het graf. Hoe hij ons ook terug riep, wij keken niet meer om en renden weg zo hard wij konden”.Jusuf vertelt dat het graf van de eerste eigenaar van de plantage, James Balfour, elk jaar werd geopend, om te worden schoon gemaakt. Je zag dan het gebalsemde lijk in een soort koperen hangmat liggen. Sankar maakte een eind aan deze ceremonie. Philip Dikland en ik bezochten enkele jaren terug het graf.
Inmiddels werd het sinds 1953 onrustiger op de plantage. Stakingen braken uit. In 1961 en de jaren die daarop volgenden steeds regelmatiger. Vakbondsactiviteiten werden verboden. Met Rannie Brown, werd de strijd verhevigd. Hij mocht de plantage niet betreden, dus werd hij op een draagstoel, kilometers lopend, op de schouders van de arbeiders de plantage binnen gebracht. Zo sprak hij de arbeiders nabij de fabriek toe. Zijn voet raakte nimmer de grond. Nickerie heeft dappere leiders en strijder gekend.
Hoe de strijd verliep, zien wij in het derde en slotdeel van “ De slag op Waterloo”.
Kenneth Roy Donk
Boeiende en interessante geschiedenis en geschiedschrijver.
Dankjewel Kenneth, Roy, Donk
Namens alle Surinamers met het hart op de juiste plaats, die de waarde kennen van alle objecten uit het verleden, en niet als cultuurbarbaren alles leeg roven wegdragen of verkopen.
Jammer.